“Wat doet die man toch tussen de kinderen?”
Deze vraag heb ik in de jaren zeventig wel heel erg vaak gehoord en dan bevond ik me niet eens in een rooms-katholiek jongensinternaat, maar op een trapveldje waar ik op dat moment met leeftijdsgenootjes aan het spelen was. Ik keek toch altijd even voor de zekerheid rond, maar ze hadden het echt over mij en eerlijk is eerlijk: ik was ook veel te groot. Zelfs voor mijn ma was ik te veel van het goede geweest. Meer dan zes weken te vroeg, op vijftien november in plaats van eerste kerstdag, om vijftien uur elf zag ik, Sebastiaan J. Bitterzoet, hoofdredacteur van Cyniclown Magazine, het licht! De felle lampen van de operatiekamer, alwaar ik werd gehaald. En nog steeds heb ik een hekel aan te laat komen en laatkomers.
Ondanks deze vroeggeboorte woog ik elf pond en was ik drieënzestig centimeter lang. Mams en ik hebben de keizersnee dan ook op twee nippertjes overleefd. Ze was erg nauw, maar niet op een manier die mijn vader tijdens de bevruchting zal hebben toegejuicht. Mijn moeder had namelijk een aandoening waardoor haar bekken en bekkenbodem niet met de zwangerschap mee uitzetten, zodat ik zelf ook erg in het nauw werd gedreven. Engelse Ziekte! De doctoren in de Achterhoek kwamen gelukkig alle drie uit het oosten en waren zeer wijs, waardoor ze zowel mijn moeder, alsook de stapelwolk van een baby wisten te redden. Mijn vader hadden ze voor de operatie al subtiel op de hoogte gebracht: “We zullen proberen moeder en kind te redden, maar als het eropaan mocht komen, gaan we voor het levensbehoud van uw vrouw. Desnoods halen we de baby er aan stukken uit.” Mijn pa viel daarop flauw, waardoor mijn ma, aan de andere zijde van het raam en dus totaal niet op de hoogte van de bedreigende situatie, ontroerd raakte en nog veel verliefder op hem werd. “Een boom van een vent, maar zó betrokken en gevoelig!”

Hoe dan ook, door mijn te groot zijn heb ik een zeer interessante en bewogen jeugd gehad. Zo mocht ik al ras belangrijke klusjes doen voor de juf of de meester en dat was stoer. Groot zijn werd ook erg vaak uitgelegd als sterk en verstandig zijn. En wie wil dat nu niet? In je jeugd al als een sterke volwassene behandeld worden. Ik was de oudste en de grootste, de sterkste en de verstandigste, geweldig. Een hedendaagse psycholoog zal nu overspannen overeind springen en al vast wat behandeltrajecten uitstippelen, maar ik had totaal geen rotjeugd. Dat wordt tegenwoordig wel heel makkelijk op iemands voorhoofd gestempeld ‘moeilijke jeugd gehad’, maar wordt pas zo beleefd, als het er door de therapeut ook systematisch is ingeramd. De term ‘Therapist’ is niet voor niets simpel te veranderen in ‘The Rapist’.

Vele jaren later nam het groot en fors zijn, evenals de reacties daarop, wel vormen aan die ik in mijn jeugd nog steeds niet als traumatisch, maar wel als minder leuk, betiteld zou kunnen hebben. Toen mij tussen neus en lippen door gevraagd werd of ik afgekeurd was voor mijn militaire dienstplicht, omdat ze geen pantservoertuigen in mijn maat hadden, twijfelde ik nog tussen een grijns of een glimlach. Na het steeds meer zichtbaar worden van mijn genetische aanleg voor vetzucht, waardoor ik wel eens gekscherend otesiBas werd genoemd, kon ik nog steeds lachen, maar dat was alleen nog maar vanwege de prachtige woordspeling.
Vanaf het moment echter dat er geen kleding en schoeisel meer voor me te vinden was, behalve in een beperkt aantal speciaalzaken en dan ook alleen nog in de kleuren bruin, bruin en nog eens bruin baalde ik best al wel een beetje. Maar het serieuze voorstel van mijn neuroloog, toen zelfs de M.R.I.-tunnel te klein bleek, om dan maar even tussen de neushoorns, nijlpaarden en andere flinke jongens in de wachtkamer van een dierenkliniek plaats te gaan nemen, was niet echt meer grappig, behalve dan op feestjes, waar het op passende wijze de meest dikke lol en vette ongein opleverde.

Tot volgende week zondag!
Sebastiaan J. Bitterzoet

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *